|
||||||||
|
Er beweegt één en ander in het Koreaanse muzieklandschap: aan de ene kant heb je de immens populaire K-pop, maar de andere kant lijkt ons een stuk interessanter/ We hadden hier recent nog kolommen over de geweldige ParkJiha en we konden ook Leenalchi bewonderen en we mogen het vandaag hebben over Dal:um. Dat is een duo, bestaande uit Ha Sueyan en Hwang Hyeyoung, ywee dames die zich, na een min of meer klassieke passage in d” Koreaanse gugak-muziek, zeg maar de klassieke Koreaanse volksmuziek, stilaan opwerpen als de gezichten, die de Koreaanse muziek heel nieuwe richtingen doet inslaan. Daartoe bedienen de dames zich van de citer-instrumenten, die ginds gayageum en geomungo genoemd worden. Het ene is -in dit geval- vijfentwintigsnarige citer, die je zittend bespeelt en op je schoot legt of tegen je knie laat aanleunen, wat nodig is, want het ding is ruim anderhalve meter lang en dertig centimeter breed, terwijl de geomungo iets kleiner oogt, zes snaren telt en voornamelijk gebruikt wordt om melodie en bas met elkaar te combineren. Ook hier heb je een draagvlak nodig en je kunt zeggen dat de instrumenten nichtjes of neefjes van elkaar zijn, al verschillen ze toch wel flink qua uitzicht en qua klank. Wat de dames van Dal:um met die instrumenten uitrichten, is behoorlijk spectaculair te noemen. Dat konden we al horen op hun debuutplaat “Similar and Different” en het werd, in de nasleep van de Covid-pandemie, nog uitgediept in het proces dat tot deze tweede plaat leidde. Om te beginnen kozen de dames ervoor om deze keer alles zelf te componeren en, zoals dat gaat in een cultuur als de Koreaanse, diende de natuur daarvoor als inspiratiebron. Enerzijds die van “thuis”, in en om Seoul, anderzijds die waar ze in Europa doorheen reden tijdens hun tournee rond de debuutplaat, die hen voor heel lange autoritten tot in flink wat uithoeken van ons Oude Continent brachten. Het feit dat ze leven en dat ze in dat keven omringd worden door andere levende wezens, is ongeveer de leidraad geweest voor deze nieuwe plaat, waarop in zes redelijk lange nummers, een muzikale schets gemaakt wordt van de emoties die dat allemaal oproept. Dat werd, tijdens de studio-opnames in Seoul, allemaal heel sober gehouden; geen toeters en bellen, maar gewoon de klank van de twee citers die, zoals bij voorbeeld in opener “Dot”, waarin als het ware de morse-code van de muziek van Dal:um haarfijn geëtaleerd wordt en met een messcherpe precisie aangegeven wordt welk het speelveld is, waarop de instrumenten zullen en kunnen fungeren. Nu eens getokkeld, dan weer met plectra aangeslagen of, een enkele keer aangestreken met een klassieke strijkstok, worden klankschappen uitgetekend, die tegelijk mysterieus en toegankelijk zijn en die van Dal:um een hoogst intrigerend en origineel duo maken. In “Dodry” -de term staat zowat gelijk met het herhalingsteken in “onze” manier van muziekschrijven- verwerken ze zelfs een stukje oer-klassieke Koreaanse volksmuziek, om aldus de dagelijkse routines van een mensenleven weer te geven. In “Poison and Antidote” wordt er heen en weer geklauwd, naar analogie met de zwart-witte tekeningen van de Engelse Cornelia Parker en slotnummer “In the Deep’ probeert een impressie te geven van hoe het leven onder water zou kunnen klinken en welke eigenlijk de plek is van de mens in de natuur. Ver en dichtbij, oud en nieuw, angst en hoop…het zit allemaal in dir onduit indrukwekkende en heel toegankelijke instrumentale album van twee simpelweg meesterlijke muzikanten. (Dani Heyvaert)
|